Interview Dr. Rudy Van Giel over boek ‘Kankeren’, een arts wordt patiënt
Rudy Van Giel is arts. Een leven lang stond hij ten dienste van zijn patiënten, maar net wanneer Dr. Van Giel zijn witte jas wil opbergen, werpt het leven hem in een wrang rollenspel: hij krijgt te horen dat hij aan een levensbedreigende ziekte lijdt. Beter dan wie dan ook weet hij wat voor onheil er op hem af zal komen. Door zijn aandoening leert hij de medische wereld kennen langs de andere zijde en dat plaatst hem in absurde situaties, waarbij hij gaat twijfelen over zaken die hij tevoren nooit in vraag had gesteld. De periode van weten eindigt en die van twijfel breekt aan.
Zoals elke patiënt wordt Dr.Van Giel weleens overmeesterd door onrust en angst, maar het is gelukkig niet allemaal kommer en kwel. Hij wordt omgeven door collega’s van wereldniveau en door ongemeen behulpzame verpleegkundigen. Al doet het soms pijn aan zijn wonden, toch wordt er flink gelachen in dit boek. En dat blijkt nodig, want uit humor put de arts-patiënt een kracht die hem op meerdere momenten uit het moeras weet te trekken.
Allkinds ging op Zoom-visite bij de dokter, die onmiddellijk van wal steekt met zijn humor. Er was enkel audio, geen beeld waarneembaar op Zoom. “Dan had ik evengoed in mijn pyjama kunnen blijven zitten”, aldus de dokter, die we Rudy mogen noemen.
Uw anekdotes als huisarts zouden op zich al volstaan voor een mooi boek. Dit verhaal bleek als een bom in te slaan, zowel bij de uitgeverij als bij de reacties. Waarom?
“Ik heb trouwens duizenden bladzijden geschreven over wat ik heb meegemaakt in mijn huisartsenpraktijk. Eigenlijk schrijf ik al gans mijn leven. Waarom slaat dit zo aan? Prostaatcarcinoom is de meest voorkomende kanker bij mannen. En ik vraag me af, waarom heeft er nooit iemand over incontinentie gepraat? Het kan toch niet dat die allemaal aan de goede kant van de Gauss-curve vallen! Toen ik met pensioen ging, had ik terug tijd om te schrijven en ik zag niemand meer. Ik had mensen nodig en ik dacht, waarom zeg ik niet gewoon wat er met mij aan de hand was? En het sloeg in als een bom. Plots had ik lotgenoten en er werd over gepraat.”
Uw schrijfstijl hanteert een extreme openheid. Altijd zo geweest, ook als puber?
“Ik heb verschillende étappes afgelegd. Als puber was ik nogal open, daarbij komt dat ik homo ben en eind jaren 60, begin jaren 70 werd daar niet over gepraat. Toen heb ik me op mezelf teruggeplooid, ik denk dat ik toen neurotisch ben geworden. Ik was zeer bang voor contacten. Ik dacht: ik verraad me. Een aantal patiënten wisten het, en als dokter ga je over de tong, dus men zal het snel geweten hebben.
Ik schrijf altijd zeer open, ik word 70, wat kan mij dat nog schelen om alles verborgen te houden. Wees niet gesloten, steek dat niet weg! Laat de mensen het weten, het is misschien een hulp.
Mijn dokterspraktijk groeide uit tot 86 nationaliteiten. Ik werd zelfs eens uitgenodigd op een Ghanees huwelijksfeest, daar kan geen enkel popconcert tegenop. Al die mensen voelden zich zeer welkom en ik had ze ook graag, maar soms werd het te druk, met op een welbepaalde dag een uitschieter van 62 patiënten per dag.”
Dankzij een aantal Bv’s is dit boek uitgegeven.
“Ik ben zelf nooit naar een uitgeverij gestapt. Marleen Temmerman en Mark Coenen hebben alle nota’s bijeen genomen. Maandagochtend naar Borgerhoff gegaan. Ze hebben me ’s middags gebeld en ’s avonds was het contract getekend. Het moet dus niet slecht zijn, denk ik.”
Waren deze Bv’s mensen die je vooraf kende?
“Ik ken ze nu nog niet, enkel via schrijven. Griet Vandermassen, filosofe en auteur, is een goede vriendin geworden dankzij de mailings. Ik heb haar leren kennen als een open vrouw, met de nodige humor, cassant. Pascal Verbeken is op bezoek geweest, ik kende hem niet vooraf. Prof Karel Everaert, die mij geopereerd heeft, praatte met mij, waarschijnlijk vanwege mijn openheid. Mijn ziekte heeft een aantal mensen naar mij doen komen.
Op de cover van het boek staan een aantal mensen vermeld die ik niet persoonlijk ken, enkel via mailcorrespondentie . (Mark Coenen, Jan Hautekiet) Als dit boek enigszins succes heeft, hoop ik er nog andere uit te brengen over andere onderwerpen.”
Hoe ervoer u als arts plots in patiëntmodus te moeten vertoeven?
“Marleen Temmerman, ze was diensthoofd gynaecologie, ze heeft dit op dezelfde manier ervaren als ik. Je krijgt die diagnose, je klapt dicht. Op 5 minuten tijd zegt men: je hebt kanker, we kunnen dat bestralen, we gaan snijden, er is chemo, er zijn hormonen , je wordt impotent, incontinent, je krijgt dikke benen. Maar daar hebben we wel middelen voor en er zijn misschien uitzaaiingen. Wil je even volgen collega? We maken alle afspraken. Op 5 minuten….
Elke dokter, die zelf patiënt is geweest, doet zijn job anders. Veel empathischer, en veel meer tijd nemend. In Engeland, professor Kischka van Oxford, specialist in beroertes, krijgt zelf een beroerte. Hij begrijpt ineens dat al die raadgevingen die hij aan patiënten gaf, dat die toch maar gratuit waren. Dus gebruik niet de aangeleerde trucjes. Zeg gewoon, het moet erg zijn, ik kan er niet aan doen.”
Het boek is opgebouwd, met een zwaarmoedig begin, daarna kan het wat luchtiger. Hebt u over die verhouding bewust nagedacht vooraf?
“Er moet humor in zitten hé! Het begin is zwaar, de ervaring kanker te hebben is ook ZWAAR. In het begin heb je nog niet veel zin om te lachen. Mijn levensmotto is: ‘het is zoet zot te doen op zijn plaats’. Als je de kans ziet om te lachen , doe het! Zoals al die ziekenhuissituaties, je acht het niet voor mogelijk, maar bekijk het langs de humoristische kant.”
Als ik woordspelingen lees als ‘De Olympissen Spelen’, ‘Dr. Van Geil’. Het Antwaarps Theater zou er een mooie affiche aan gehad hebben! (Is er een Dr Van Geil in de zaal?) Of wanneer u gevraagd wordt om een document te ondertekenen terwijl u op een gynaecologische stoel ligt.
“Die scène is ongelofelijk! Voor Dr. Van Geil en Dr. Strangelove moet ik even teruggaan naar de jaren ‘80. Homo was toen nog wat vreemd en een patiënt noemde mij toen Dr. Strangelove. (lacht) Dr. Van Geil komt ook van patiënten die de ‘ie’ in mijn naam omkeerden. Ik zei altijd, als ge mijn naam niet kunt onthouden, denk aan geil.” (lacht)
De uitgeschreven dialoog op pagina 158 is een pasklaar speelbaar scenario. Verpleegkundige: “Werkt de sfincter nog niet?” Dr. Van Giel: “Die is nog niet in werking gezet”.
Toevalligheden en voorrechten komen ook aan bod, namelijk de ontmoeting met je partner Daan. Toen ik dit boek las, speelden ze The ‘Water’boys op Radio 1…..weer een toeval.
“Hey, niet met mij lachen hé man. (lacht zelf hartelijk)
Ik ontmoette Daan toevallig tijdens de homodagen in de Arenahal van Deurne. Zo’n evenement was toen vrij nieuw. Ik had een korte relatie gehad met Daan, dewelke niet goed afgelopen was. Ik dacht : die wil mij niet meer kennen. Ik zei goeiedag maar hij zei niets terug. Hij had me eigenlijk niet goed gezien, want hij is bijziend. Toeval wil dat zijn auto stuk was. Er zijn zo’n reeks toevalligheden, ‘serendipity’ in het Engels. Ik bracht hem naar huis, en je kon bijna niets zien onderweg want er hing dikke mist, en ik ben dan bij hem gebleven. Zo’n 42 jaar geleden, ik ben niet meer weggegaan.”
Ook statistische gegevens in het boek (meetbaar: kostprijs pampers, onmeetbaar : afstand urine-geurspoor). Is uw ziekte-ervaring een meting geweest van uw eigen draagkracht?
“Ja, het is nu redelijk goed afgelopen en er wordt in gelachen, maar ik begon er soms wel aan te denken om uit het leven te stappen. Ik dacht, hier kan ik niet mee leven. Geen concrete plannen maar het kwam in mij op. Indien de geplaatste sfincter niet zou werken, dacht ik aan heel mijn leven opgesloten te moeten zitten. Als je ziek bent, kan je je erbij neerleggen, maar als je je verder picobello voelt, en ik zou niet meer kunnen gaan lopen, wat ik graag doe. Vroeger was ik van mening, als het niet meer gaat, euthanasie natuurlijk! Maar nu als het zover komt, ik weet het nog niet. Misschien zou ik nog geen euthanasie krijgen voor mijn situatie, maar ik zou er dan toch wel zelf uitgestapt zijn, denk ik.
En voor de partner, die blijft ook in de kou staan, er is geen opvang voorzien. Als patiënt moet je ook maar alles zelf uitzoeken, zoals het soort pampers dat ik zou nodig hebben. Ziekenhuisontslag zonder ook maar enige informatie. Ondertussen ben ik een expert!
Een stagiaire die je info geeft over terugbetaling, wat helemaal niet correct was. Je kon er geen kloten mee aanvangen.”
Artsen hanteren beroepsmatig medische termen. Was het voor u gemakkelijk om de bredere publiekstaal te hanteren in het boek?
“Aan mijn patiënten moest ik toch ook de nodige uitleg geven omtrent hun medische toestand. Dus ik deed dat in een aangepast woordgebruik, daarbij had ik ook een aantal patiënten die Nederlands onkundig waren.”
Hoe stelt u het op dit moment?
“Mega-goed! Ik ben nu DROOG, maar nu ook een boek uitgeven…wie doet dat als ie 70 wordt? En wie krijgt er ineens zoveel aandacht van een Allkinds journalist!?”
En aandacht van zovele anderen!
We sluiten af met de hoopvolle laatste zin: “Und morgen wird die Sonne wieder scheinen”.
‘Kankeren.’ verschijnt op 6 februari bij Borgerhoff & Lamberigts en kost 22,99 euro.